Middeleeuwse oorsprong
De eerste kerken in Groningen dateren uit de elfde tot dertiende eeuw. Veel van deze vroege godshuizen werden gesticht op plaatsen waar voorheen heidense erediensten plaatsvonden, zoals op verhogingen in het landschap. Geleidelijk aan bekeerden steeds meer mensen in Groningen en Friesland zich tot het christendom.
Rond het jaar 1000 waren de meeste inwoners van het gebied overgestapt naar het katholieke geloof. Er ontstond behoefte aan grotere en permanentere gebouwen om de groeiende gemeenschappen in te kunnen richten. Veelal werden houten kapellen vervangen door eenvoudige stenen kerken.
Belangrijke voorbeelden hiervan zijn de Laurenskerk in de stad Groningen, die rond 1100 als eerste stenen kerk verrees. Ook de Martinikerk dateert uit deze periode. In dorpen als Haren, Farmsum en Winsum kwamen rond deze tijd de eerste romaanse dorpskerken tot stand.
Geleidelijk aan ontwikkelden deze kerken zich tot centra van het religieuze en sociale leven. Ze dienden niet alleen voor erediensten, maar huisden ook de doopvont, begraafplaatsen en soms een kleine school.
Zo groeiden de middeleeuwse kerken uit tot fundamenten van de lokale gemeenschappen, als opvolgers van de oude heidense cultusplaatsen in het landschap. Hun fundamenten getuigen nog steeds van deze wortels.
Gotische kerkenbouw
Vanaf de dertiende eeuw vond er in Groningen net als in andere delen van Europa een bloeiperiode van gotische kerkenbouw plaats. Steeds meer parochies konden zich monumentale nieuwe godshuizen permitteren, geïnspireerd op Franse kathedraalbouw.
Kenmerkend voor de gotiek zijn de hoge muren doorsneden met spitsbogen glas-in-loodramen, gewelven gesteund door rijen ribben en slanke torenspitsen die hemelwaarts wijzen. Voorbeelden hiervan zijn de Aa-kerk uit de veertiende eeuw met haar roosvenster en de Oldehove van Leeuwarden met 110 meter hoge toren.
Ook in Groningen verrezen prachtige gotische kerken, zoals de Martinikerk die vanaf 1300 werd verbouwd en vergroot. Kenmerkende stijlelementen zijn de luchtige ruimtegevoelens en indrukwekkende religieuze symboliek. Met name rijke donateurs betaalden graag voor de verfraaiing van ‘hun’ kerk.
De bloeiperiode duurde tot de zestiende eeuw. Hoewel veel kerken in latere eeuwen weer werden aangepast, getuigen het Mausoleum van Wigbolt Ripperda in Delfzijl en delen van de Martinikerk nog van deze glorieperiode. De gotiek liet een permanent stempel achter op het Groningse religieuze erfgoed.
Invloed van de Hervorming
In de 16e eeuw bereikte de Hervorming, die was ontstaan onder Maarten Luther, ook Groningen. De stad sloot zich halverwege de eeuw bij het protestantisme aan. Dit had grote gevolgen voor de inrichting van de kerken.
Waar voorheen heiligenbeelden, kruisbeelden en andere kunstvoorwerpen centraal stonden tijdens erediensten, werden deze nu afgeschaft vanwege de nieuwe leer van de gereformeerde kerken. Staties en altaarstukken met Bijbelse voorstellingen werden verwijderd. Enkel het houten kruis achter in de kerk mocht blijven.
Ook kloosters en kapellen van katholieke orden werden gesloten of omgevormd. Hun bezittingen en gebouwen werden vaak overgenomen door de protestantse gemeenschappen. Zo veranderden de Martinikerk en de Aa-kerk van Groningen van karakter.
Niet iedereen aanvaardde deze breuk met het ‘oude geloof’ evenwel. In afgelegen gemeenten bleef de katholieke eredienst soms in het geheim doorgaan. Vele traditionele gelovigen moesten emigreren.
De Hervorming liet een blijvende stempel achter op de Groninger kerken, zowel qua geloofsleer als architectuur en inrichting. Het markeerde het einde van de middeleeuwse religieuze cultuur.
Barokke aanpassingen
In de zeventiende en achttiende eeuw waaide vanuit Duitsland en Holland de barokstijl over naar Groningen. Deze statige, sierlijke bouwstijl liet ook sporen na in protestantse kerken. Veel interieurs kregen toen monumentale preekstoelen met beeldhouwwerk en afbeeldingen uit de Bijbel.
Een mooi voorbeeld is de preekstoel uit 1663 in de Martinikerk, versierd met gedraaide zuilen en reliëfs. Ook barokke orgels werden een blikvanger, zoals het indrukwekkende Flentrop-orgel uit 1959 in dezelfde kerk.
Opvallend zijn de orgelkassen met hun dynamische vormen en vergulde snijwerk. Kunstenaars als A.L. van Ravesteyn en Johannes van Munster ontwierpen dergelijke orgelkassen en interieurelementen voor vele Groninger stadskerken.
Ook buiten de stad kregen dorpskerken hier en daar barokke versieringen. Zo kreeg de kerk van Noordbroek een nieuw orgel en werd de pastorie aangekleed in barokstijl.
Hoewel de barok een korte periode besloeg, liet hij een blijvende esthetische invloed achter op het protestantse erfgoed. De overdadige kunstuitingen getuigen van welvaart na een periode van oorlogsschade en economische neergang.
Moderne herbestemmingen
De laatste decennia daalde het aantal kerkgangers sterk, onder meer door veranderende opvattingen en secularisatie. Dit had gevolgen voor veel kerkgebouwen. Waar vroeger gelovigen samenkwamen voor erediensten, staan sommige godshuizen nu leeg of kregen ze een nieuwe bestemming.
Een voorbeeld is de Oosterkerk in Groningen, die sinds 1978 als expositieruimte voor moderne kunst dient. Ook de Martinikerk organiseert geregeld tijdelijke tentoonstellingen. Andere kerken werden omgebouwd tot theater, zoals de Voormerk in Hoogezand.
Verder doen voormalige kerken dienst als cultuurcentrum, bijvoorbeeld De Klinker in Winschoten.
Ook particuliere initiatieven zorgen voor herbestemming. Zo is de Bollerkerk in Zuidbroek omgevormd tot restaurant.
Nieuwe functies blijken vaak nodig om de kostbare gebouwen te behouden als cultureel erfgoed. Wel vergt een transformatie zorgvuldigheid, om de oorspronkelijke uitstraling zo intact mogelijk te laten.
Herbestemmingen bieden gemeenten en steden nieuwe mogelijkheden, terwijl de historische kerken bewaard blijven als monumenten. Ze herinneren aan het verleden, maar dienen tegelijk de toekomst.